Uniformiteit en afstand

In mijn blogpost van 19 april heb ik op een terloopse manier verwezen naar een tekst van Eltje Doddema met de titel “Oremus of de wizzel noar de toukomst”. Met slechts een paar woorden heb ik geprobeerd om samen te vatten waarvoor Doddema in zijn tekst pleit en waarom ik van zijn voorstel niet overtuigd ben. Misschien heeft mijn (ver)korte samenvatting zijn proposities niet helemaal recht gedaan want Doddema zelf plaatste het volgende commentaar op deze site (waarvoor dank):

U schrijft dat ik „een geplande verandering naar het Nederlands toe“ voorsta, echter dit is anders dan de insteek welke ik kies nl. „zo stoef meugelk bie t Nederlands blieven“

Het lijkt me de moeite waard om zijn ideeën nog eens nader te bekijken. Het is een interessante kwestie hoe bovenregionale (streek)taalvariëteiten überhaupt ontstaan. Niet minder interessant zou het antwoord op de vraag zijn of en, zo ja, hoe dit soort ontstaansprocessen aangezet of beïnvloed kunnen worden zodat een standaardisering kan plaatsvinden. Maar laten we allereerst nog eens kijken naar wat Eltje Doddema over het Algemain Beschoafd Grunnegers (ABG) schrijft.

Er moet “ain spellen en grammoatikoa kommen” voor het Gronings – deze stelling staat centraal in zijn tekst. Een onoverzichtelijke wirwar van varianten zou “gain nuigen om joe in t Grunnegs te verdaipen” zijn. Als iedereen zich aan zijn eigen Gronings blijft vastklampen, wordt het volgens Doddema alleen maar moeilijker om het dialect te behouden en te leren. Om de belangstelling voor het Gronings aan te wakkeren, zou er een “geschikt aanbod […] dat voldut aan nije standoards” gecreëerd moeten worden. Maar waar haal je zo’n nieuwe standaard vandaan? Doddema stelt voor om “t heft in handen [te] nemen” en de regels van het ABG volgens bepaalde basisprincipes “mit gezond verstand” vast te leggen. Als ik hem niet verkeerd begrijp, zet hij zich er voor in dat de beslissing hoe het ABG eruit zou moeten zien, op een systematische manier en in overleg genomen wordt. Het belangrijkste uitgangspunt is dat voor vormen gekozen moet worden die “zo stoef meugelk bie t Nederlands” staan. De standaardisering voltrekt zich volgens Doddema niet spontaan, maar vereist – naast weloverwogen beslissingen over de nieuwe regels – ook “wil en deurzettensvermogen” van de kant van de voorstanders van het ABG.

Ik beweerde in mijn eerdere blogpost dat deze aanpak mij onrealistisch lijkt. Waarom? Als we naar de omstandigheden kijken waaronder standaardvariëteiten in het verleden zijn ontstaan, vallen een aantal factoren op die voor het Gronings niet gelden. De beginselen van veel huidige standaardtalen ontstonden omdat er een reële behoefte was voor een variëteit die voor sprekers van uiteenlopende dialecten begrijpelijk zou zijn. De streektalen die bijvoorbeeld in het Nederland van de 16e en 17e eeuw werden gesproken, verschilden zo sterk van elkaar dat de onderlinge verstaanbaarheid soms in het gedrang kwam. Op de (sub)regionale varianten van het Gronings is dat niet van toepassing. Voor zover ik weet kunnen een Zoutkamper en een Sellinger elkaar zonder al te grote moeite begrijpen, ook al spreken ze allebei hun dialect. Doddema maakt zelf de ruwe schatting dat 95% van het lexicon in alle variëteiten van het Gronings overeenkomen. Dat lijkt me ietwat aan de hoge kant, maar over het algemeen ben ik het er wel mee eens. Er is geen reden om ernaar te streven dat de laatste paar procent verschillen zo snel mogelijk worden genivelleerd. Een overeenkomst van de door Doddema voorgestelde aanpak met de typische verloop van standaardisering ligt in het feit dat standaardtalen in het begin vaak vooral schrijftalen zijn. Het wezenlijke verschil is dat de documenten die in het verleden het ontstaan van een standaardtaal wenselijk maakten, meestal over onderwerpen gingen waarbij je misverstanden voor zover mogelijk wilt vermijden: wetten, contracten, andere bindende voorschriften. Juist officiële documenten van dit soort zullen nooit in het Gronings, maar altijd in het Nederlands worden opgesteld. Geschreven teksten in het Gronings beperken zich grotendeels tot “gebruiksliteratuur […] zonder al te veel literaire pretenties” (Veldman & Diemer 2008). En van deze gebruiksliteratuur moeten de meeste dialectsprekers niets hebben. Ze spreken thuis of met hun vrienden Gronings, maar ze zouden het nooit in hun hoofd halen om iets in het dialect te lezen (behalve misschien een dialectcolumn in de gratis krant van hun dorp). Literatuur in het Gronings is voornamelijk een hobby voor en door hoogopgeleiden. Of er nou in het dorpsdialect wordt geschreven of in het ABG, doet er niet veel toe. En als degenen die echt wel teksten in het Gronings lezen, wel eens een woord verkeerd begrijpen – jammer, maar bij een natuurgedicht of een bundel vermakelijke anekdotes heb je niet de tastbare consequenties die zich bij een verkeerd opgevatte clausule van een contract kunnen voordoen. Om die reden heerste er te anderen tijde grotere belangstelling (en ook noodzaak) om zich met de nieuwe standaardvariëteit bezig te houden en hem te leren begrijpen dan wel spreken – naast het bijkomend voordeel dat de standaardtaal, geïntroduceerd door elites, sociaal prestige ademde en maatschappelijke vooruitgang beloofde. En dan was er nóg een ontwikkeling die in het Gronings nooit zal plaatsvinden, maar die het huidige Standaardnederlands of -duits meer dan slechts een handje heeft geholpen: verplicht onderwijs in de standaardtaal (of iets wat er steeds meer op ging lijken). Ook al spreek je Limburgs of Beiers als moedertaal: je kunt aan het Standaardnederlands of -duits gewoon niet meer ontkomen. En als je je belangen bij de autoriteiten enigszins wilt doen gelden, kun je ook maar beter een variëteit leren spreken die heel wat van de standaardtaal weg heeft. Deze factoren – het probleem van niet-intelligibele dialecten, de noodzaak van betrouwbare communicatie over belangrijke onderwerpen en de steun door overheid en onderwijs – mist het Gronings allemaal. Anders gezegd: een ABG lijkt niet strikt noodzakelijk en zijn gebruik zou ook niet afgedwongen kunnen worden door gezaghebbenden.

Als het ABG toch nog kans wil maken om gebruikt te worden, zou het volgens mij vooral aan één kwaliteit moeten voldoen: het zou overtuigend moeten zijn. Een belangrijk breekpunt voor een nieuwe variëteit is het antwoord op de vraag of de sprekersgemeenschap deze variëteit als standaard zou aanvaarden. Het ABG zou voor schrijvers van het Gronings aantrekkelijk moeten zijn. Ze zouden moeten begrijpen waarom ze er, in plaats van hun eigen plaatselijk dialect, gebruik van moeten maken. Hoe zat dat bij de ontwikkeling van bestaande standaardtalen? Meestal vormde een bepaalde regionale variëteit de basis voor de nieuwe standaard; soms was er een ondersteunende rol weggelegd voor een tweede of derde variëteit. Het huidige Standaardnederlands bijvoorbeeld is geworteld in Hollandse dialecten van de 17e en 18e eeuw, maar vertoont ook Vlaamse en Brabantse invloeden. Deze basis lag voor de hand: het toenmalige culturele centrum van de Lage Landen bevond zich in Holland, maar er verkeerden ook veel invloedrijke Brabanders en Vlamingen. Ligt het dus voor de hand om het Nederlands als uitgangspunt voor het ABG te kiezen? Een voordeel hiervan zou uiteraard zijn dat altijd een taal geraadpleegd zou kunnen worden die elke spreker van het Gronings beheerst. In twijfelgevallen kies je voor de vorm die het dichtst bij de Nederlandse tegenhanger staat. Doddema illustreert dit basisprincipe met betrekking tot slechts een aantal aspecten van de werkwoordvervoeging: ‘proaten’ zou in het imperfectum niet meer ‘prout’, ‘prait’ of ‘pruit’ moeten luiden, maar gewoon ‘proatte’ want ‘praten’ is in het Nederlands ook regelmatig. Onregelmatige vormen in het Gronings zijn alleen nog toegestaan wanneer de Nederlandse tegenhanger van het werkwoord ook onregelmatig is – maar dan mogen zelfs alternerende vormen in het presens blijven bestaan of andere vormen die niet precies hetzelfde zijn als in het Nederlands. Bijzonderheden als het gebruik van het persoonlijk voornaamwoord als wederkerend voornaamwoord dat het Hogelandsters met het Fries gemeen heeft, hebben daarentegen geen plaats in het ABG. Zelfs het oostelijke ‘zuk/zok’ zou het tegen het Nederlandse ‘zich’ moeten afleggen. Als ik Doddema goed begrijp, is het niet de bedoeling om Nederlandse vormen pas in het kader van de standaardisering in te voeren in het Gronings, maar op het Nederlands lijkende vormen te codificeren die al door dialectsprekers worden gebruikt. Het proces van vormkeuze tijdens het ontstaan van nieuwe variëteiten noemen taalwetenschappers ‘microselectie’ (naast de ‘macroselectie’ waarbij bepaald wordt welke dialecten de basis vormen voor een nieuwe standaardtaal). Bij de ontwikkeling van de huidige standaardtalen hield dat in dat de sprekersgemeenschap zich, gedurende decennia of zelfs eeuwen, over elke vorm van de dialecten boog die aan de nieuwe standaardtaal ten grondslag lagen, en bepaalde of de vorm overgenomen, aangepast of zelfs helemaal verworpen moest worden. Dat vond op alle taalniveaus plaats: van de fonologie en de syntaxis tot aan de woordenschat. Het blijkt dat de uitkomsten van dergelijke selectieprocessen nauwelijks te voorspellen zijn; de taalgemeenschap neemt soms gekke beslissingen. Doordat ieder als het ware zijn zegje mag doen en de tijd heeft om aan de uiteindelijk dominerende variant te wennen, krijgt de nieuwe standaard voldoende draagvlak bij een groot aantal sprekers. Dit proces lijkt Doddema te willen vervangen door de beslissingen van degenen die het voortouw nemen om het ABG een vorm te geven, met behulp van het bovengenoemde principe. Daardoor duurt de microselectie geen decennia of eeuwen. Je loopt echter gevaar dat keuzes die van achter de groene tafel worden gemaakt, incompatibel blijken met de voorkeuren van de meerderheid van de sprekers. In sommige gevallen zou je te ver gaan in je keuzes en in andere gevallen juist niet ver genoeg. Het is onwaarschijnlijk, maar theoretisch niet ondenkbaar dat je met uitgebreid veldonderzoek en een uitzonderlijk taalgevoel wel tot een acceptabel voorstel voor een prescriptieve schrijftaal-grammatica zou kunnen komen, maar dan ben je een kwarteeuw verder en loop je toch alleen maar achter de feiten aan. Met een simpel basisprincipe – “zo stoef meugelk bie t Nederlands” – heb je dat veldonderzoek en taalgevoel niet nodig, maar ik zou er niet op rekenen dat het resultaat veel overtuigingskracht bezit.

Ik durf niet te beoordelen of het idee van een standaardiseringsproces in het dialect überhaupt overtuigend genoemd mag worden. De invulling die Eltje Doddema aan zijn voorstel van een Algemain Beschoafd Grunnegers geeft, lijkt me in ieder geval niet voldoende rekening te houden met een aantal empirische feiten en misschien ook de maatschappelijke functie die het Gronings heden ten dage heeft. Voor de duidelijkheid: natuurlijk hoeft standaardisering niet altijd op dezelfde manier te verlopen als dat in laatste eeuwen is gebeurd. Het verleden geeft ons echter enkele aanwijzingen van factoren die ervoor kunnen zorgen dat de vorming van een nieuwe taalstandaard de wind mee krijgt of tegen. Ik kan me daarom moeilijk voorstellen dat een variëteit het ver zal schoppen die door gezaghebbende instituties niet gesteund kan worden (omdat die er niet zijn) en door de brede bevolking waarschijnlijk niet gesteund zal worden (omdat de beslissingen over hun hoofd heen worden genomen). Doddema heeft zeker gelijk dat het Nederlands een bepalende invloed gaat uitoefenen op het Gronings van de 21e eeuw. De dialectcommunity zal in de toekomst vaak voor vormen kiezen die op het Nederlands lijken of eraan identiek zijn – maar niet in alle gevallen. De verhouding van het dialect tot de standaardtaal zie ik als te complex en gevoelig om met ongenuanceerde basisprincipes te kunnen volstaan. Ook mag je niet vergeten dat een dialect juist gedefinieerd wordt door een zekere afstand van de (overkoepelende) standaardtaal. Er kan een omslagpunt bereikt worden waarop een streektaal zo dicht bij de standaardtaal komt te staan dat de attractiviteit van het dialect verloren gaat. Dat punt lijkt me nog niet erg dichtbij voor het Gronings en als het ooit bereikt wordt, zal dat niet aan het ABG gelegen hebben. Ik betwijfel echter of je het dialect een dienst bewijst door het in de richting van de standaardtaal te duwen. Het lijkt me belangrijker om te beseffen: meer uniformiteit binnen het Gronings en minder afstand tot het Nederlands zijn twee ontwikkelingen die gelijktijdig, maar los van elkaar (kunnen) plaatsvinden. En het zijn vooral ontwikkelingen waar je, mijn inziens, toch alleen maar de vrije loop aan kunt laten – ook al leidt dit slechts tot een Algemain Onbeschoafd Grunnegers (AOG).

Ein Gedanke zu „Uniformiteit en afstand

  1. Eltje Doddema

    De vraag of het ABG wel of niet noodzakelijk is moet m.i. niet beantwoord worden vanuit historische inzichten maar vanuit de huidige ontwikkelingen die gaande zijn m.b.t. het gebruik van het Gronings. Het betreft hierbij niet de varianten in de spreektaal. Hier moet je geen invloed van bovenaf op uitoefenen. Hier spelen "natuurlijke" processen een rol. Het betreft uitsluitend de schrijftaal.

    Op dit moment schrijven velen in zijn of haar variant. Tenminste, de schrijvers en schrijfsters doen hun best. Lees je de teksten dan zul je ontzettend veel fouten tegenkomen. Schrijven in welke variant dan ook draagt daarom niets bij aan het streven om meer mensen met de streektaal (het Gronings) in aanraking te brengen. Dit zou toch het doel moeten zijn van de verschillende organisaties die zich bezig houden met het Gronings. Waarom leid je anders docenten op, waarom richt je een op het basisonderwijs gerichte website in, waarom organiseer je "schriefwedstrieden", waarom hou je een Huis van de Groninger Cultuur in stand, enz.

    Alle initiatieven hebben tegen dat ze de doelgroepen niet bedienen met verantwoord juiste voorbeelden in welke variant dan ook. Als zelfs een streektaalfunctionaris van mening is dat min of meer alles goed Gronings is dan laat je kansen liggen om de schrijftaal nieuwe impulsen te geven. In de rubriek "Vraag en Antwoord" in het DvhN zijn voorbeelden genoeg te vinden van foutief geschreven woorden.

    Kortom, de verantwoordelijken laten veel kansen liggen om kinderen, geïteresseerde lezers, dialectsprekers enz. een goede spelling te laten zien.

    Investeer je niet in het ABG dan moet je als verantwoordelijken niet de illusie hebben dat je iets bijdraagt aan het bereiken van nieuwe doelgroepen. Zij kunnen immers niets met geschreven varianten. Hun uitgangspunt zal in veel gevallen het Nederlands zijn. Hier kun je niet omheen en dit beïnvloedt (nu al) elke streektaal.

    Op dit moment is er nog expertise vanuit alle varianten om te brainstormen over het ABG. En er zijn meer overeenkomsten dan verschillen. In de spelling wel te verstaan, niet onder de huidige "eigenvariant-fanaten". Over tien tot vijftien jaar missen we die kennis. De oorzaak hoef ik hier niet te noemen.

    Eltje Doddema

    Antworten

Schreibe einen Kommentar

Deine E-Mail-Adresse wird nicht veröffentlicht. Erforderliche Felder sind mit * markiert

Diese Website verwendet Akismet, um Spam zu reduzieren. Erfahre mehr darüber, wie deine Kommentardaten verarbeitet werden.